Begrijp Nederlands | Taal | V | werkwoorden
vertrekken
Tegenwoordige tijd van vertrekken
ik vertrek
jij vertrekt
hij vertrekt
zij vertrekt
het vertrekt
wij vertrekken
jullie vertrekken
u vertrekt
zij vertrekken
Voltooid Tegenwoordige tijd
ik ben vertrokken
Verleden tijd van vertrekken
ik vertrok
jij vertrok
hij vertrok
zij vertrok
het vertrok
wij vertrokken
jullie vertrokken
u vertrok
zij vertrokken
Voltooid Verleden tijd
ik was vertrokken