Begrijp Nederlands | P | Taal | werkwoorden
Tegenwoordige tijd van praten
ik praat
jij praat
hij praat
zij praat
het praat
wij praten
jullie praten
u praat
zij praten
Voltooid Tegenwoordige tijd
ik heb gepraat
Verleden tijd van praten
ik praatte
jij praatte
hij praatte
zij praatte
het praatte
wij praatten
jullie praatten
u praatte
zij praatten
Voltooid Verleden tijd
ik had gepraat