Begrijp Nederlands | R | Taal | werkwoorden
Tegenwoordige tijd van roepen
ik roep
jij roept
hij roept
zij roept
het roept
wij roepen
jullie roepen
u roept
zij roepen
Voltooid Tegenwoordige tijd
ik heb geroepen
Verleden tijd van roepen
ik riep
jij riep
hij riep
zij riep
het riep
wij riepen
jullie riepen
u riep
zij riepen
Voltooid Verleden tijd
ik had geroepen