| | |

reizen



reizen

Tegenwoordige tijd van reizen
ik reis
jij reist
hij reist
zij reist
het reist
wij reizen
jullie reizen
u reist
zij reizen
Voltooid Tegenwoordige tijd
ik heb gereisd
Verleden tijd van reizen
ik reisde
jij reisde
hij reisde
zij reisde
het reisde
wij reisden
jullie reisden
u reisde
zij reisden
Voltooid Verleden tijd
ik had gereisd